BROEDERSCHAP ST.-LAMBERTUS WORDT IN 1689 OPGETROMMELD DOOR DE SCHEPENBANK VAN OIRSBEEK
In 1688 verschenen Franse troepen voor de derde keer, maar nu in bondgenootschap van Brandenburgse troepen in Land van Valkenburg en zo ook in het gebied van de schepenbank te Oirsbeek. Brandenburgse troepen werden te Oirsbeek ingekwartierd onder bevel van Baron van Spaen, majoor Brandt en ritmeester Muncho. Brigadier Zoutfeld logeerde te Oirsbeek.
Er werden grote brandschattingen aangericht. Buitengewone kapitalen werden onder bedreiging van het afbranden en verwoesten der huizen van de bevolking geëist. Eerst na de vrede van Rijswijk in september 1697, trokken troepen weg.
In het jaar 1689 heeft drossaard Gerhard Duycker van de schepenbank Oirsbeek de broederschap St.-Lambertus van Oirsbeek en van de andere dorpen opgetrommeld voor omvangrijke beschermende en orde handhavende taken.
De drossaard Gerhard Duycker, geb. te Wachtendonk (D) bij Venlo, woonde in een herenhuis annex boerderij te Raath in Bingelrade. De Oirsbeekse schepenbank bestond uit de dorpen: Oirsbeek, Amstenrade, Bingelrade en Merkelbeek.
Reeds herhaaldelijk had drossaard Duycker orders uitgevaardigd om in alle dorpen en gehuchten van de schepenbank Oirsbeek behoorlijke wachten te onderhouden om daardoor diefstallen en onbehoorlijkheden, zowel ‘s nachts als overdag, waarbij de korporaals en ondergeschikte manschappen van de broederschappen in hun plicht te kort waren geschoten tegen te gaan.
Daardoor waren reeds veel onverkwikkelijke dingen gebeurd en het gevaar was groot dat dit voortgang zou vinden omdat de laatste termijn der Franse contributie reeds verstreken was en enige na herhaaldelijke aanmaningen hun kwantum nog niet hadden betaald. Voor het gebied dreigden daardoor duidelijk gevaar van militaire executie door de bezetter.
Om dit gevaar zoveel mogelijk te voorkomen verzocht de drossaard dat aan de korporaals van elk gehucht zou worden bevolen om overdag en ‘s nachts twee “waeckende” manschappen te “bestellen” van de burgers “met hoirlijck” geweer om in geval van “nooden en invasie ofte exercitie” (doortrek van troepen) de buurtschapsbewoners daarvan in kennis te stellen op straffe van een “amende” (geldboete) van 6 goudguldens voor de korporaal en van 3 goudguldens voor de ondergeschikten indien deze niet handelden overeenkomstig deze plakkaten (verordeningen) of tegen de orders van de korporaal.
Ook werd de broederschap-schutterij opgetrommeld door de schepenbank als iemand ter dood werd veroordeeld. Vooral in de Bokkenrijderstijd van 1742 tot1775. Zo nam de broederschap plaats naast de kar waarop de veroordeelde naar de galg werd gereden. Voorop liep de trommelaar die het nieuws aankondigde, het hele dorp liep dan uit om dit schouwspel te aanschouwen. Ook traden ze op als bewakingsdienst van gevangen bij de kerkers van kasteel Amstenrade.
Tijdens de Franse Revolutie werd door Napoleon de dienstplicht ingesteld en na het vertrek van de Franse troepen werd door Koning Willem I de dienstdoende schutterijen opgericht.
Zo waren de broederschappen-schutterijen in die vorm niet meer nodig. Zij kregen van toen af aan een meer folkloristisch karakter.
(Wim Douven, maart 2003)